Dit artikel gaat over het korte-QT Syndroom, afgekort als SQTS. De naam zegt het al: een aandoening met een korte QT-interval op het ECG. Daarnaast is er een verhoogd risico op het ontstaan van aritmie. We gaan in dit artikel bekijken wat het korte-QT syndroom precies is en hoe het wordt veroorzaakt. Veel leesplezier!

Het korte-QT Syndroom wordt ook wel afgekort als SQTS, met de S van Short. Korte-QT syndroom is een aangeboren afwijking met een korte QT-interval en een verhoogd risico op aritmie met mogelijk plotselinge hartdood tot gevolg. SQTS is een genetische aandoening en is gebaseerd op een stoornis in de ionenkanalen die de in- en uitstroom van ionen mogelijk maken. Hiermee is SQTS qua pathofysiologie enigszins vergelijkbaar met zaken als Brugada Syndroom, lange-QT Syndroom en Catecholaminerge Polymorfe Ventrikeltachycardie. Korte-QT Syndroom is een gevaarlijke aandoening met een vrij letaliteit in alle leeftijdsgroepen (Ref. 13, 14).

ECG kenmerken korte-QT Syndroom

  • Korte QTc-interval
  • Atriale aritmieën zoals atriumfibrilleren
  • Ventriculaire aritmieën zoals ventrikelfibrilleren
  • Hoge, spitse T-toppen met smalle basis, met name pre-cordiaal
  • Heel kort of zelfs geen ST-segment

Repolarisatie

Korte-QT syndroom is een ziekte die te maken heeft met de repolarisatie. Hieronder lees je daarover wat uitleg. Voor uitgebreidere informatie over depolarisatie en repolarisatie verwijs ik naar ons artikel daarover.

Na het depolariseren gaat de cel weer repolariseren: dit is het onderdeel van de actiepotentiaal waarin het elektrische evenwicht wordt hersteld en de rustpotentiaal wordt bereikt. Als een cel juist heeft gedepolariseerd is hij niet meteen klaar voor een nieuwe depolarisatie. Dit heet de refractaire periode. Tijdens deze periode is de cel niet of minder gevoelig voor impulsen. Echter zit er een korte fase tijdens de refractaire periode waarin de cel juist erg gevoelig is voor impulsen. Dit kan dodelijke ritmestoornissen tot gevolg hebben. Deze fase noemen we de vulnerabele fase.

Het begint echter met de absoluut refractaire periode (ARP). Dit is de fase waarin de cel niet gevoelig is voor een nieuwe impuls. Mocht die er komen, reageert de cel daar dus niet op. Deze fase wordt ook wel de effectief refractaire periode (ERP) genoemd en zie je hieronder op de afbeelding ook afgekort benoemd. De natriumkanalen van de celwand zijn op dit moment gesloten waardoor er dus geen instroom van natrium en dus ook geen depolarisatie mogelijk is. Dit vindt allemaal plaats tijdens fase 1 en 2 van de actiepotentiaal.

De membraanpotentiaal daalt ondertussen verder richting de rustpotentiaal en de cel is dan mogelijk gevoelig voor een sterke impuls. Er vindt een soort ‘mini-depolarisatie’ plaats: er is een verandering in de elektrische lading van de cel maar dit is niet voldoende om een hele nieuwe actiepotentiaal te genereren. Deze fase wordt de relatief refractaire periode (RRP) genoemd en zie je hieronder in de afbeelding terug. In deze fase zijn sommige natriumkanalen open. Dit vindt plaats tijdens fase 3 van de actiepotentiaal.

Geschiedenis SQTS: het begin

Korte-QT Syndroom is een relatief nieuwe ziekte. Waar ziekten als het lange-QT Syndroom en Brugada Syndroom al enige tijd ontdekt waren, was het mogelijk zijn van een ziekte met juist een korte QT-interval slechts een hypothese. Echter, in 1999 presenteerde zich plots een 37-jarige vrouw in een ziekenhuis vlak bij Barcelona met twee episoden van syncope. Haar ECG liet een QTc van slechts 248 msec zien. Er werd verder onderzoek ingepland maar de vrouw overleed plotseling nog voor dit onderzoek kon plaatsvinden. De vrouw had een kind, waarvan pas 5 jaar later een ECG gemaakt is: dat was volledig normaal. Het ECG van de 37-jarige vrouw zie je hieronder. Zij had een QTc-interval van 266 msec.

Deze casus deed echter wel een balletje rollen en een groep met onder anderen Josep en Pedro Brugada bracht wat casussen bij elkaar en publiceerden in 2000 de eerste kennismaking met korte-QT Syndroom (Ref. 7).

In die publicatie beschreven ze drie familieleden (een vrouw van 17 jaar, haar broer van 21 jaar en moeder van 51 jaar), gecombineerd met de casus van de 37-jarige vrouw uit Spanje. Hieronder zie je de ECG’s van de drie gezinsleden met QTc-intervallen van respectievelijk 280, 272 en 260 msec. De 17-jarige vrouw had ook reeds paroxysmaal atriumfibrilleren laten zien. De moeder had bij stress wel episoden van een onrustige hartslag gehad maar er was nooit iets vastgelegd.

Geschiedenis SQTS: genetische basis

Na die eerste publicatie rond de eeuwwisseling volgde veel meer onderzoek. Vier jaar na de beschrijving van het fenomeen volgde de eerste genetische verklaring (Ref. 8). Er werden drie families beschreven met mensen uit onder andere Duitsland en Italië, waarbij korte QTc-intervallen en een hoge incidentie van ventriculaire aritmie en plotselinge hartdood. Er werd genetisch onderzoek gedaan en een mutatie gevonden in het gen KCNH2, specifiek bij het eiwit hERG.

Tegenwoordig zijn er nog meer genetische mutaties gevonden die zorgen voor korte-QT syndroom (Ref. 9-12). Bij drie genen (KCNQ1, KCNJ2, KCNH2) gaat het om genen die verantwoordelijk zijn voor kaliumkanalen en bij drie genen (CACNA1C, CACNB2B, CACNA2D1) gaat het om calciumkanalen. Er is hier ook een overlap met Brugada Syndroom.

Prevalentie

Omdat de ziekte nog niet zo lang bestaat en er simpelweg niet zoveel mensen zijn met SQTS, weten we nog niet zo heel erg veel over de prevalentie.

Een studie van Ibarren et al (Ref. 18) keek naar een database van maar liefst 6.4 miljoen ECG’s van 1.7 miljoen mensen. Er werd gekeken naar bij welke ECG’s de computer een QTc van ≤300 msec had berekend en dit werd vervolgens gevalideerd. Het ging hier om 1086 ECG’s die door de computer waren geselecteerd, waarvan er na validatie door experts slechts 45 ook echt een QTc van ≤300 msec bleken te hebben. 28 van hen waren mannen, 26 waren vrouwen.

Funada et al (Ref. 19) keken naar een populatie van 12.149 Japanse mensen. ECG’s waar de computer een QTc van ≤360 msec had gemeten werden gevalideerd. 1165 ECG’s werden geëxcludeerd waardoor er 10.984 over bleven. Bij 69 mannen werd een korte QTc gevonden en bij 89 vrouwen. Toen er nog specifiek werd gekeken naar een QTc van ≤300 msec bleken slechts drie mensen daar aan te voldoen.

De studie van Dhutia et al (Ref. 20) keek naar een populatie van 18.825 Britse jongeren (14-35 jaar). 72% van hen was mannelijk, 89% was blank. Er was een gelijke verdeling van atleten en niet-atleten. Er werden verschillende richtlijnen toegepast. 2973 van de 18.825 (15.8%) had een QT van <390 msec, 1478 (7.9%) zat onder de 380 msec, 44 (0.2%) zaten onder de 330 msec.

Guerrier et al (Ref. 21) onderzochten een pediatrische populatie: een database werd onderzocht op ECG’s van mensen <21 jaar oud met door de computer berekende QTc intervallen van 140 tot 340 msec. Het ging in totaal om 272.504 ECG’s van 99.380 patiënten. Uiteindelijk bleken 45 patiënten een QTc van ≤340 ms te hebben, een totaal van 0.05%.

Concluderend kunnen we wel zeggen dat SQTS zeer zeldzaam is.

Diagnose

Volgens de ESC Guidelines van 2022 kan de diagnose SQTS gesteld worden bij een QTc van ≤360 msec in combinatie met een of meer van de volgende criteria:

  • Bewezen genetische mutatie die SQTS veroorzaakt
  • Familiegeschiedenis met SQTS
  • Een bewezen episode van VT/VF die overleefd is ZONDER structurele hartaandoening

Korte-QT Syndroom kan als diagnose worden overwegen bij een QTc ≤320 msec, QTc van ≤360 msec en aanwezigheid van aritmie met syncope of QTc van ≤360 msec en familiegeschiedenis van SQTS.

Behandeling

Het klinkt logisch om mensen met korte-QT syndroom een ICD te geven. Dat is ook zeker een optie in de behandeling maar wordt pas geadviseerd als er ook echt episoden van aritmie en syncope zijn geweest. Medicamenteus gezien is Quinidine de eerste optie omdat dit de QTc kan verlengen, echter moet worden opgepast voor overmatige verlenging. Bij een elektrische storm kan Isoprenaline worden toegediend. Uiteraard moet medicatie die erom bekend staat de QTc te verkorten worden vermeden (Ref. 14

Afsluiting

Bedankt voor het lezen van dit artikel. Vergeet je niet te abonneren op ons YouTube-kanaal. Ook zijn we te volgen op LinkedIn en Instagram! Verspreid het kanaal ook vooral onder je collega’s en andere geïnteresseerden, dat wordt enorm gewaardeerd!

Gebruikte bronnen

  1. Short QT syndrome: The current evidences of diagnosis and management (Dewi & Dharmadjati, 2020)
  2. Short QT Syndrome – Review of Diagnosis and Treatment (Rudic et al, 2014)
  3. Short QT Syndrome: an article from the E-Journal of the ESC Council for Cardiology Practice (Reviriego & Merino, 2010)
  4. Short QT Syndrome: From Bench to Bedside (Patel et al, 2010)
  5. Novel Insight Into the Natural History of Short QT Syndrome (Mazzanti et al, 2014)
  6. Short QT Syndrome: A Predictable Story (Brugada et al, 2014)
  7. Idiopathic short QT interval: a new clinical syndrome? (Gussak et al, 2000)
  8. Sudden death associated with short-QT syndrome linked to mutations in HERG (Ramon Brugada et al, 2004)
  9. Loss-of-function mutations in the cardiac calcium channel underlie a new clinical entity characterized by ST-segment elevation, short QT intervals, and sudden cardiac death (Antzelevitch et al, 2007)
  10. Identification of a novel loss-of-function calcium channel gene mutation in short QT syndrome (SQTS6)(Templin et al, 2011)
  11. Mutation in the KCNQ1 gene leading to the short QT-interval syndrome (Bellocq et al, 2004)
  12. A novel form of short QT syndrome (SQT3) is caused by a mutation in the KCNJ2 gene (Priori et al, 2005)
  13. Long-term follow-up of patients with short QT syndrome (Giustetto et al, 2011)
  14. Long‐Term Follow‐Up of Patients With Short QT Syndrome: Clinical Profile and Outcome (El Battrawy et al, 2018)
  15. Hydroquinidine prevents life-threatening arrhythmic events in patients with short QT syndrome (Mazzanti et al, 2017)
  16. Impact of Antiarrhythmic Drugs on the Outcome of Short QT Syndrome (El Battrawy et al, 2019)
  17. Drug-Induced QT/QTc Interval Shortening: Lessons from Drug-Induced QT/QTc Prolongation (Malik, 2016)
  18. Short QT in a cohort of 1.7 million persons: prevalence, correlates, and prognosis (Ibarren et al, 2014)
  19. Assessment of QT intervals and prevalence of short QT syndrome in Japan (Funada et al, 2008)
  20. The prevalence and significance of a short QT interval in 18,825 low-risk individuals including athletes (Dhutia et al, 2016)
  21. Short QT Interval Prevalence and Clinical Outcomes in a Pediatric Population (Guerrier et al, 2015)

Categorized in:

Tagged in:

, , ,